In juni 1917 namen de Commonwealth-troepen de frontlijn over van de Franse soldaten over een lengte van 6 kilometer: vanaf de zee tot een punt ten zuiden van Nieuwpoort en ze hielden deze sector zes maanden lang vast.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag Koksijde ongeveer 10 kilometer achter de frontlinie. Het dorp (wat het toen nog was) werd gebruikt als rustplaats voor de troepen en werd af en toe beschoten, maar de begraafplaats – opgestart door de Fransen – werd als veilig beschouwd. Vanaf juni 1917 groeide het uit tot de belangrijkste Commonwealth-begraafplaats aan de Belgische kust. De doden uit de frontlinie werden er 's nachts begraven.

De Fransen keerden terug naar de sector in december 1917 en bleven de begraafplaats gebruiken. In 1918 werden er maritieme slachtoffers van het Commonwealth begraven, afkomstig uit bases in Duinkerke. Na de wapenstilstand werden de stoffelijke resten van 44 Britse soldaten naar de begraafplaats gebracht. 10 van hen werden in geïsoleerde graven begraven. 19 kwamen uit 'Furnes Road British Cemetery Coxyde', een begraafplaats die in juli 1917 was aangelegd door de '2nd Manchesters en de 49th (West Riding) Division' aan de oostkant van de weg naar Veurne. Vijfentwintig (waarvan 22 behoorden tot de 49th Division) kwamen uit de 'Oosthoek Military Cemetery' in Adinkerke.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed de begraafplaats opnieuw dienst, voornamelijk voor slachtoffers die vielen bij de verdediging van de omtrek Dunkirk-Nieuport in mei 1940.

De begraafplaats herbergt 1.507 Commonwealth-graven uit de Eerste Wereldoorlog, waarvan de Franse graven uit die periode sindsdien zijn verwijderd. Van de 155 graven uit de Tweede Wereldoorlog zijn er 22 niet geïdentificeerd. Sir Edwin Lutyens ontwierp de begraafplaats.

Britten bleven achter

Van de ruim 200 militaire begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog in West-Vlaanderen zijn er 10 Belgisch, 4 Duits, 2 Frans en 1 Amerikaans. Alle andere zijn Brits – waaronder de Coxyde Military Cemetery – en worden beheerd door de Oorlogsgravendienst van het Gemenebest. Het Britse Rijk besliste als enige om na de oorlog geen doden te repatriëren. Want in de praktijk was dat alleen voor rijke families weggelegd.

Het verbod kwam er om iedereen gelijk te behandelen, maar zorgde voor een nieuwe ongelijkheid: wie het graf van een geliefde wilde bezoeken, moest daarvoor op reis gaan. En dat konden alleen de rijksten. Terug naar hun eigen land gingen de Britse gesneuvelden dus niet. Minstens 63.000 doden uit het toenmalige Britse Rijk die bij Ieper in een veldgraf lagen (of op een kleine begraafplaats) werden ontgraven en samengevoegd op grote verzamelbegraafplaatsen. In tegenstelling tot de Britten kozen de andere machten vaker voor minder, maar wel grotere (verzamel)begraafplaatsen. In 'Menen Wald' liggen bijna 48.000 militairen begraven. Dat is 4 keer zoveel als op de grootste Britse militaire begraafplaats: Tyne Cot Cemetery.

Inwoners van het Duitse rijk konden hun op het slagveld gestorven familieleden naar huis laten overkomen. Ze draaiden wel zelf voor de kosten op. In de praktijk konden alleen de gegoeden zich dat veroorloven. In Frankrijk en België kregen nabestaande de keuze om ofwel hun doden te laten bijzetten in een militaire begraafplaats of om op kosten van de staat het lichaam 'terug te krijgen'. Het gevolg? Een meerderheid van de gedode Franse en Belgische militairen werd bijgezet in een burgerlijk graf in de thuisgemeente. Nadeel is wel dat die graven niet als oorlogsdoden werden erkend waardoor ze na een paar decennia werden geruimd, zoals andere graven. De ruimste keuze kregen de nabestaanden van Amerikaanse gesneuvelden. Zij konden kiezen om hun doden te laten liggen op de oorspronkelijke begraafplaats in Europa of om die over te brengen naar een nieuwe Amerikaanse militaire begraafplaats daar in de buurt of om die te repatriëren en ze thuis te laten begraven of om ze bij te zetten op een 'National Cemetery' in de VS.